Door de band te verwaarlozen die hem verbindt met de goddelijke wereld, snijdt de mens zich af van zijn waarachtige wortels en verliest hij de zin van het leven. De goddelijke wereld is niet zoiets als een vreemd land buiten jou, waarvan je het bestaan kunt ontkennen zonder zekere gevolgen. De goddelijke wereld is immers je innerlijke aarde, het is de wereld van je ziel en je geest, en als je die band doorsnijdt, beroof je je van de hulpbronnen die je het meest nodig hebt om te leven.
Door de beproevingen en moeilijkheden van het leven, vinden sommigen instinctief het contact terug met deze hogere werkelijkheid. Maar dat volstaat niet; in alle omstandigheden van het dagelijkse leven dient de mens zich bewust te zijn van de innerlijke aanwezigheid van deze wereld die zo rijk en machtig is, en waar hij voortdurend spirituele hulp kan putten: kracht, moed, inspiratie...
Zie ook ‘Een toekomst voor de jeugd – jongeren en spiritualiteit’, Izvor 233, hst. 9.