Het behoort tot de plicht van denkers en kunstenaars diep na te denken over de gevolgen die hun werken teweegbrengen bij de anderen. Want zelfs als de menselijke gerechtigheid hen ongemoeid laat, zal de goddelijke gerechtigheid hen verantwoordelijk stellen. Wanneer zij zullen aankomen in de andere wereld, zal men hun de schade tonen die zij hebben aangericht bij de mensen. Hoezeer zij ook zullen protesteren en zeggen dat zij geen kwaad hebben gedaan, men zal hun antwoorden: ‘Toch wel, deze personen hebben door jouw schuld geleden, je hebt hun hoofd en hun hart vervuld van twijfel, je hebt hen aangezet tot het wagen van gevaarlijke experimenten, zonder hen te waarschuwen voor de gevaren die zij liepen; je bent schuldig en je zult gestraft worden.’

Iedereen moet ervoor zorgen dat hij zijn gaven gebruikt om de anderen te verlichten en in hen de liefde, het vertrouwen, het verlangen beter te worden, wakker te maken. Anders moet men beseffen dat men niet enkel gestraft zal worden, maar dat men in een volgende incarnatie verstoken zal blijven van deze gaven.

Zie ook ‘Artistieke en spirituele schepping’, Izvor 223, hst. 10.