In moeilijkheden verwacht men van geleerde en beschaafde mensen gematigde en redelijke reacties. Maar meestal ziet men iets heel anders: een kleinigheid brengt hen in erbarmelijke toestanden van woede of neerslachtigheid, en zij hebben geen enkele macht, geen enkele wilskracht er iets aan te doen.

Heel hun opleiding, heel hun geleerdheid is niet in staat hen te helpen. Wanneer zullen zij begrijpen dat het belangrijkste erin bestaat te leven, en niet professor, ingenieur of econoom te zijn? Waartoe dient het een hoge borst op te zetten met de rijkdom van anderen, die zij uit boeken hebben gehaald? Wat zij zelf hebben gerealiseerd, dat zouden zij moeten tonen. Als zij daar niet toe in staat zijn, kunnen zij hun boekenkennis beter laten rusten en zich eindelijk toeleggen op het essentiële: werken aan hun karakter!

Zie ook ‘Een toekomst voor de jeugd – jongeren en spiritualiteit’, Izvor 233, hst. 7.