De mens is maar wat hij is en hij kan niet geven wat hij niet bezit. Om te geven moet men bezitten. Met name om te kunnen scheppen op het gebied van de kunst, moet de mens in zich de middelen hebben om deze schepping te realiseren, om de schoonheid van de ziel en de geest uit te drukken. Als hij niets in zich draagt, zal hij geen enkel kunstwerk scheppen. Sommigen tonen je zogenaamde kunstwerken, die zo monsterachtig zijn dat men zich afvraagt waar ze die zijn gaan zoeken. Heel eenvoudig: in zichzelf. Men kan niets goddelijks tot stand brengen als men niet door de Hemel bewoond wordt, en men kan evenmin iets duivels voortbrengen als men niet de Hel in zich draagt.
Om meer te geven dan hij is, moet de mens uit zichzelf treden, stijgen, zich bevrijden en doordringen tot de hogere gebieden om daar enkele deeltjes van schoonheid en licht op te vangen die hij daarna aan de anderen kan doorgeven. Dat is het geheim van de goddelijke kunst.
Zie ook ‘Artistieke en spirituele schepping’ Izvor 223, hst. 2, 3, 10, 11, 12.