Het koningschap is verbonden met de idee van meesterschap. Een koning die over anderen heerst en er niet in slaagt zichzelf te beheersen, is geen koning maar een slaaf. De echte koning is degene die zichzelf meester kan zijn.
Wanneer de discipel zich als ideaal stelt te ontsnappen aan de heerschappij van zijn egoïstische neigingen, en zijn gedachten en gevoelens te controleren en te richten, is hij op weg naar het koningschap. Want vanaf dat ogenblik buigen de geesten van de natuur voor hem wanneer hij voorbijkomt, terwijl zij onder elkaar fluisteren: ‘Ziedaar een koning die ons nadert...’ En zij ontvangen hem feestelijk en verdringen zich rond hem, zo gelukkig zijn ze. Want uit zijn koninklijk bloed straalt een fluïdum van grote zuiverheid, doordrongen van een geneeskrachtige, rustgevende invloed, zoals een goddelijke bron die klatert en alle wezens rond haar verlevendigt.
Zie ook ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel 5.4