De meeste mensen verwarren geluk met plezier. Zij beelden zich in dat al wat hun bevalt, wat hun aantrekkelijk en sympathiek lijkt, hen ook gelukkig zal maken. En op dit punt vergissen zij zich.
Plezier of genot is een aangenaam gevoel van het moment, dat je ertoe aanzet te geloven dat je gelukkig zult zijn, als je dat gevoel zo lang mogelijk kunt verlengen. Welnee. En waarom niet? Omdat de activiteiten die jou snel en gemakkelijk een aangename gewaarwording bezorgen, zich meestal niet op een zeer hoog niveau bevinden: ze hebben enkel betrekking op het fysieke lichaam, misschien het hart en een beetje het verstand. De mens kan niet gelukkig zijn, wanneer hij uitsluitend het fysieke lichaam, het hart of zelfs het intellect probeert te bevredigen, want dat zijn gedeeltelijke en kortstondige genoegens. Het geluk is – in tegenstelling tot het plezier – geen gewaarwording van het ogenblik, maar heeft betrekking op de totaliteit van het wezen.
Zie ook ‘De zaden van het geluk’, Izvor 231, hst. 7 en 21.
Het belangrijkste in al je activiteiten is het idee, het motief dat je doet handelen, het doel dat je wilt bereiken. De activiteit zelf is niet zo belangrijk; je hoeft je niet te bekommeren om de vraag of ze jou meer aanzien zal bezorgen of geld zal opbrengen. Wanneer je een spiritueel Onderricht volgt, is het mogelijk dat je de indruk hebt niet veel uit te richten, maar als je het volgt met het verlangen de idee van universele broederschap te voeden en te steunen, voeg je elke keer enkele elementen toe voor je toekomst, voor je evolutie, en dat verandert heel je bestemming. Gedurende lange tijd zul je misschien geen enkel resultaat zien, maar op een mooie dag zullen de zegeningen van alle kanten over jou neerstromen, want al wat je deed werd geregistreerd en je wordt ervoor beloond.
Mensen beoordelen je naar je materiële verwezenlijkingen, terwijl de Hemel je beloont of straft voor je beweegredenen. Bijgevolg is het van de Hemel dat je een beloning kunt verwachten voor alles wat je doet, door je in te zetten voor de idee van broederlijkheid.
Zie ook ‘U bent goden’, Synopsis I, deel 4.1
Je wilt iemand goed behandelen, maar door onwetendheid of onhandigheid kwets je hem; de aardse gerechtigheid die je beweegredenen niet onderscheidt, veroordeelt je volgens je daden. Maar de hemelse gerechtigheid, die je goede bedoelingen kent, zal je ruim belonen voor je goddelijke en onbaatzuchtige motieven, hoewel zij de menselijke wetten je misschien laat straffen, omdat zij daarmee niets te maken heeft. Omgekeerd, als je geschenken geeft, als je blijk geeft van edelmoedigheid tegenover een meisje bijvoorbeeld, maar met de heimelijke bedoeling haar te misbruiken, is het best mogelijk dat je op aarde gewaardeerd wordt, maar de Hemel zal je straffen, want de hemelse rechtbanken beoordelen je niet volgens je daden, maar volgens je beweegredenen.
Het gebied van de daden en het gebied van de beweegredenen die aan de basis liggen van de daden, hangen niet af van dezelfde rechtsmacht. Indien zowel je motieven als je daden goddelijk en onberispelijk zijn, zul je zeker van beide kanten beloond worden. En als je aan beide kanten de wetten overtreedt, zullen ook beide gerechten je veroordelen.
Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor 202, hst. 4.
De ijdelheid doet zich goed, minzaam en edelmoedig voor; zij gaat overal waar men haar ziet, zij doet het goede opdat men haar zou opmerken, zij is dienstbaar opdat men haar zou waarderen. Maar voor degene die blijk geeft van deze ijdelheid, is zij vaak schadelijk, dat is zeker, want zij ruïneert hem.
De hoogmoed daarentegen heeft geen enkel nut; zelfs niet voor de anderen. De hoogmoedige is hard en misprijzend, hij wil gewaardeerd en gerespecteerd worden zonder ook maar iets te doen voor iemand anders. Voldaan door de goede dunk die hij van zichzelf heeft, gaat hij zich niet vertonen aan de buitenwereld, hij wil immers dat de anderen zich verplaatsen om hem te ontdekken. Maar wanneer hij vaststelt dat men geen respect voor hem opbrengt, dat hij geen bijval oogst, dat men hem niet erkent als een superieur wezen, sluit hij zich af en wordt droefgeestig. Bij de ijdeltuit is er tenminste nog wat licht... een beetje walmend, dat is waar, maar hij doet tenminste iets om te schitteren. De hoogmoedige is somber, hij staat onder het teken van Saturnus, terwijl de ijdeltuit eerder onder het teken van Jupiter staat.
Zie ook ‘Spirituele alchemie – de zoektocht naar volmaaktheid’, Izvor 221, hst. 10 en 11.
Een echte discipel heeft leren stijgen en dalen. Hij weet dat hij niet altijd op de toppen kan blijven, maar hij blijft ook niet te lang hangen in het stof, de drukte en het lawaai van de valleien. Hij stijgt, hij daalt... om weer te stijgen en opnieuw te dalen...
Dalen betekent liefde uitdrukken, stijgen is wijsheid zoeken, studeren, mediteren, bidden. Het is niet goed te studeren zonder daarna weer af te dalen, om de anderen te gaan helpen met de verworven kennis... Men moet de gewoonte aannemen deze dubbele beweging uit te voeren. De asceten en kluizenaars die in grotten of in de woestijn zijn gevlucht, hebben het probleem niet altijd goed opgelost. En evenmin degenen die nooit de toppen beklommen hebben, dat wil zeggen, die nooit de behoefte aan een spiritueel leven hebben ervaren.
Zie ook ‘Spirituele Meesters – lichtbakens voor alle tijden’, Izvor 207, hst. 5.