De mensen weten alles, maar zij doen niets. Zij weten dat men met geduld meer kans heeft blijvende resultaten te verkrijgen, maar zij zijn niet geduldig. Zij weten dat men met zachtheid wonderen kan doen, maar zij barsten voortdurend uit in woede. Zij weten, zij weten... maar zij blijven zwak, kwetsbaar, duister, ziekelijk en ongelukkig.
In het Onderricht van de Universele Witte Broederschap leert de discipel dat de kennis alleen maar waarde heeft op voorwaarde dat zij wordt toegepast in het leven. Wat telt is het werk, het werk van de wil: de kennis die men bezit uitdrukken in het gedrag. In de gewone scholen houdt men enkel rekening met boekenkennis. Misschien word je een misdadiger, dat is niet belangrijk: je hebt goed gesproken, hier is je diploma! De Ingewijden daarentegen hechten geen belang aan de manier waarop jij je kennis naar voren brengt, maar hoe je deze toepast, en als zij oordelen dat de praktijk onvoldoende is, geven zij je geen diploma: in sommige gevallen kunnen zij je zelfs weigeren in hun school.
Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor 202, hst. 4, 5, 6 en ‘De vrijheid, overwinning van de geest’, Izvor 211, hst. 5, 6, 7 en ‘De dierenriem, sleutel tot mens en universum’, Izvor 220, hst. 9.
De driften hebben gedurende eeuwen en duizenden jaren alle tijd gekregen om zich te ontwikkelen en sterker te worden in de mens. De intelligentie, de rede en de wijsheid daarentegen zijn van veel recentere datum bij de mens en bijgevolg nog zeer broos. In feite bestonden de intelligentie en de wijsheid reeds voor alle andere verschijnselen, maar omdat zij behoren tot gebieden die zeer ver van de mens verwijderd zijn, hebben zij een lange weg moeten afleggen om zich in de mens te kunnen openbaren en worden zij niet altijd goed aanvaard.
De Wijsheid gaat aan de schepping van de wereld vooraf. In het Boek der Spreuken staat: ‘De Heer heeft mij, de Wijsheid, als eerste van Zijn werken geschapen. Ik ben in het begin gemaakt, nog voor alles er was, nog voor de aarde vorm kreeg... Ik was erbij toen Hij de hemel zijn plaats gaf… Ik was zijn lieveling, een bron van vreugde, elke dag opnieuw.’ De wijsheid is dus eerst verschenen, maar zij bevindt zich nog niet zolang in de mens. Bijgevolg is zij nog zeer broos, terwijl het instinct in de mens stevig verankerd is en danig weerstand biedt.
Zie ook ‘Waarheid, de vrucht van wijsheid en liefde’, Izvor 242, hst. 8 en ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel 2.2.
Om zich te transformeren, moet de discipel een groot innerlijk werk doen: geen enkele waarachtige transformatie kan machinaal van buitenaf komen. De Hindoes zeggen: ‘Wanneer de discipel klaar is, komt de Meester.’ Deze zin heeft een zeer diepe betekenis en toont goed aan dat het altijd de discipel is die met het werk moet beginnen. Wanneer de nodige inspanningen zijn geleverd, komt er hulp, zoveel is zeker. Er bestaat een universele wet van liefde en wederzijdse hulp, die alleen in werking treedt wanneer je zelf aan de slag gaat.
Reken dus niet langer op de wonderen die je Meester voor jou zou moeten doen en je zult sneller vooruitgaan, want op dat ogenblik kan de Meester je veel beter helpen. Klinkt dit mysterieus? Welnee, daar is niets mysterieus aan: wanneer je altijd op iemand gericht bent, hem aanstaart en alles van hem verwacht, verlam je hem en kan hij niets voor je doen. Ga dus aan het werk, bereid je voor, en op het ogenblik dat je klaar bent, zal je de hulp ontvangen die je nodig hebt.
Zie ook ‘Spirituele Meesters – lichtbakens voor alle tijden’, Izvor 207, hst. 6, 7, 8.
In hoeverre zijn mannen en vrouwen zich ervan bewust dat zij een bepaald werk kunnen doen met hun liefde? Zij gebruiken deze enkel voor hun plezier en bijgevolg slaan de liefdeskrachten op den duur om in vergif. Men moet het belang van deze kwestie begrijpen en eraan denken zijn energieën aan God op te dragen met de woorden: ‘Kijk Heer, deze liefde, die ik in mij voel opborrelen, draag ik op aan Uw glorie en aan de komst van Uw Koninkrijk.’
Het spreekt vanzelf dat deze manier om de dingen te bekijken je verwondert: je dacht immers niet dat men zijn liefde zou kunnen opdragen aan de Hemel. Je geloofde dat je gevoelens en gewaarwordingen enkel jezelf aangaan en dat de Hemel daar niets mee te maken heeft. Best mogelijk, maar als het niet de Hemel is, heeft de Hel er iets mee te maken. Want als je op dit gebied zegt: ‘Mijn liefde is enkel een zaak van mezelf’, dan is dit ‘mezelf’, dat enkel denkt aan het egoïstisch beleven van genot, reeds een gedeelte van de Hel! Waarom bannen de mensen de Hemel uit hun liefde, alsof zij beseffen dat wat zij doen beschamend is (waarom doen zij het dan eigenlijk?) en alsof zij zich voor de Hemel proberen te verbergen? Let op, als de mensen niet beschaamd zijn voor de Hel, wel, dan zal de Hel bij hen komen smullen.
Zie ook ‘De seksuele kracht of de gevleugelde draak’, Izvor 205, hst. 4 en ‘Mystiek van man en vrouw – spirituele galvanoplastiek’, Izvor 214, hst. 4 en 5.
De wetenschap staat stil bij de objectieve wereld, omdat deze vast en onveranderlijk is, door iedereen waarneembaar op dezelfde manier. Zij laat de subjectieve wereld terzijde, omdat deze veranderlijk en subtiel is en het bijgevolg minder gemakkelijk is er vat op te krijgen, hem te meten en in te delen in categorieën.
Om het psychisch leven te bestuderen, om de veranderingen van de ziel en de geest te kunnen volgen, zou men uiteraard moeten beschikken over toestellen die men momenteel nog niet kan maken, maar dat is geen reden om de mogelijkheid van een dergelijke studie te ontkennen. Door een dergelijke houding aan te nemen, zetten de wetenschappers hun reputatie op het spel. Het zou wijzer zijn te zeggen: ‘Het is mogelijk dat de subjectieve wereld buitengewone rijkdommen bezit, dat daar zelfs de echte wetenschap schuilt; maar bij de huidige stand van onze mogelijkheden en onderzoeksmiddelen, beschikken wij nog niet over de apparaten om dit te onderzoeken. Wij zullen trachten in de toekomst zover te komen, maar op dit moment moeten wij ons beperken tot het onderzoek dat toegankelijk is voor onze vijf zintuigen.’ Als ze werkelijk eerlijk en wijs zouden zijn, zouden zij dit moeten zeggen.
Zie ook ‘Artistieke en spirituele schepping’, Izvor 223, hst. 1 en ‘Waarheid, de vrucht van wijsheid en liefde’, Izvor 234, hst. 13.