Een moeder voedt haar kind eerst met haar bloed en daarna met haar melk. Symbolisch stelt het bloed dat rood is, het leven, de kracht en de activiteit voor, en de melk die wit is, stelt de vrede, de zuiverheid voor. Het is het principe van de harmonie die de instinctieve neigingen van het bloed in evenwicht komt brengen.

Daarom missen alle kinderen die niet gevoed werden met de melk van hun eigen moeder, iets essentieels. De melk van andere vrouwen of van dieren bevat voor het kind niet dezelfde elementen als de melk van zijn moeder. De moeder die haar kind voedt, geeft het via de melk die liefde en tederheid die het kind zo nodig heeft om zich te ontwikkelen. Daarom mag zij haar kind niet voeden, als ze boos of slechtgeluimd is. Dan kan zij beter wachten tot zij haar kalmte herwonnen heeft, want deze negatieve toestand vergiftigt de melk, en het kind ontvangt dan elementen die het fysiek of psychisch ziek kunnen maken. Moeders moeten daarom heel waakzaam zijn en zich bijgevolg altijd voorbereiden om hun kind in zo goed mogelijke omstandigheden te voeden.

Zie ook ‘De opvoeding begint voor de geboorte’, Izvor 203, hst. 4.

De elementen die wij uit het voedsel opnemen, komen uit de ruimte en zelfs uit heel het universum. Zij komen tot ons, vervuld van kosmisch leven, en het is belangrijk voor ons dat wij ze ontvangen met het bewustzijn dat zij de grondstof zullen vormen van ons fysieke en psychische lichaam. Wij moeten dus heel waakzaam zijn, temeer opdat het voedsel dat doordrenkt is van universeel leven, ook doordrongen zou worden van onze woorden, onze gevoelens en onze gedachten. Wie eet met woede, terwijl hij kwaad spreekt over de anderen of tegen hen uitvaart, beseft niet dat hij bezig is het voedsel te doordringen met giftige deeltjes en dat hij zichzelf dus vergiftigt door het op te nemen.

Om alle weldaden van het voedsel te ontvangen, moet men zich inspannen om er elementen van licht en eeuwigheid in te brengen.

Zie ook ‘De yoga van de voeding’ Izvor 204, hst. 1, 2, 3, 10.

De mens is maar wat hij is en hij kan niet geven wat hij niet bezit. Om te geven moet men bezitten. Met name om te kunnen scheppen op het gebied van de kunst, moet de mens in zich de middelen hebben om deze schepping te realiseren, om de schoonheid van de ziel en de geest uit te drukken. Als hij niets in zich draagt, zal hij geen enkel kunstwerk scheppen. Sommigen tonen je zogenaamde kunstwerken, die zo monsterachtig zijn dat men zich afvraagt waar ze die zijn gaan zoeken. Heel eenvoudig: in zichzelf. Men kan niets goddelijks tot stand brengen als men niet door de Hemel bewoond wordt, en men kan evenmin iets duivels voortbrengen als men niet de Hel in zich draagt.

Om meer te geven dan hij is, moet de mens uit zichzelf treden, stijgen, zich bevrijden en doordringen tot de hogere gebieden om daar enkele deeltjes van schoonheid en licht op te vangen die hij daarna aan de anderen kan doorgeven. Dat is het geheim van de goddelijke kunst.

Zie ook ‘Artistieke en spirituele schepping’ Izvor 223, hst. 2, 3, 10, 11, 12.

De meeste mensen denken dat hun vermogens onvermijdelijk zullen afnemen wanneer zij een bepaalde leeftijd bereiken: niet alleen zullen zij hun tanden en haren verliezen, naast het gebruik van hun benen, armen, ogen en oren, maar zij zullen ook hun geheugen en zelfs hun verstand verliezen, en iedereen vindt dat normaal. Nee, dat is niet normaal. In ieder geval is de oude dag voor de Ingewijden de beste periode van hun leven, want jaren van zoeken en ervaring hebben hun niet alleen gezondheid gebracht, maar ook helderheid van geest, wijsheid, vrede en tevens vreugde, en iedereen komt bij hen in de leer; zelfs kinderen voelen zich tot hen aangetrokken en houden van hen.

Tegenwoordig heerst de tegenovergestelde opvatting in de wereld, omdat de oude dag voor de meesten inderdaad een zeer slechte periode is, als gevolg van de manier waarop zij tijdens hun jeugd hebben geleefd. Wat kunnen zij dan verwachten van hun oude dag, als zij hun jeugd hebben doorgebracht met het verspillen van hun krachten in dwaasheden en domme streken.

Zie ook ‘Een toekomst voor de jeugd’, Izvor 233, hst. 12.

Sommigen vragen zich af waarom de Hemel niet besluit zelf tussenbeide te komen, om de wereld te veranderen? Hij zou dat zeker kunnen doen, maar zonder de instemming en de goede wil van de mensen zou het nutteloos zijn: zij zullen het niet begrijpen, zij zullen het niet waarderen en al vlug zullen zij die orde, gevestigd door de Hemel, vernietigen.

Als het verlangen naar verandering echter van de mensen zelf komt, als zij door het leed en de lessen die zij hebben gekregen, werkelijk de toestand willen verbeteren, zal de onzichtbare wereld andere krachten, andere stromen en andere energieën vrijmaken. Op dat ogenblik kunnen echte veranderingen plaatsvinden. Maar de aanzet moet van de mensen komen, zij moeten beslissen samen aan het werk te gaan om de tussenkomst van de kosmische krachten te verkrijgen. Als zij er niet op aandringen, zal er niets gebeuren. De sublieme Intelligenties zullen nooit beslissen zich te bemoeien met de zaken van de mensen, als zij het niet zelf vragen.

Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor 202, hst. 1, 3, 4 en ‘De vrijheid, overwinning van de geest’ Izvor 211, hst. 3.