Het menselijk wezen heeft wortels in heel het universum, want sedert miljarden jaren heeft hij in alle gebieden van de ruimte gewerkt om elementen te verzamelen, waardoor hij erin geslaagd is zich een fysiek lichaam, een etherisch lichaam, een astraal lichaam, een mentaal lichaam, maar ook de kiemen van een causaal lichaam, een boeddhisch lichaam en een atmisch lichaam te vormen.

Dankzij deze verschillende lichamen staat hij in verbinding met alle gebieden van het universum, en zo slaagt hij erin machten te raken die vervolgens op het scherm van zijn bewustzijn worden weerspiegeld. Wanneer hij naar dat scherm kijkt, kan hij soms, wanneer hij helder van geest is, zien dat hij door zijn gedachten, zijn wil of zijn verlangens moerassen heeft omgewoeld. En als hij de Hemel geraakt heeft, ziet hij prachtige dingen verschijnen op zijn scherm en leert hij veel bij. Zo wordt hij zich bewust van de realiteit der dingen, zoals men zegt, zo beseft hij dat er wetten bestaan en dan kan hij beslissen intelligenter, wijzer, voorzichtiger en redelijker te worden, om op zijn scherm niet meer dezelfde wanorde en lelijkheid te projecteren. Het bewustzijn is dus een podium, waarop enkele afgevaardigden van de lagere, duistere en egoïstische natuur, ofwel van de hogere, stralende, veelzijdige en onbaatzuchtige natuur iets komen vertolken.

Zie ook ‘Ken uzelf – elementen en structuren van het psychische leven’, Izvor 222, hst. 10-13 en ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel 6.

Om vooruit te gaan in het spirituele werk dient de discipel zich in te spannen, om iedere dag een goddelijk beeld van zichzelf te scheppen. Maar het spreekt vanzelf dat hij zich niet moet inbeelden dat hij reeds een godheid is, en laat hij vooral niet willen dat de anderen hem als zodanig zien, anders zal hij zich hun spot en vijandigheid op de hals halen. Zij zullen zeggen: ‘Die daar, wie denkt hij wel dat hij is? Hij wordt gek!’ En men zal hun niet helemaal ongelijk kunnen geven.

Wat ook het innerlijk werk is dat je doet, blijf je tegenover de anderen eenvoudig en natuurlijk gedragen. Beeld je in dat je wijs bent, lichtend, stralend, dat je de wil van God volbrengt, dat je erin slaagt jezelf te herontdekken zoals je in een ver verleden bent geweest, in de onschuld en de pracht van het paradijs, en zoals je opnieuw zou moeten zijn in de toekomst: volmaakt. Maar denk eraan dat het nog niet zover is!

Zie ook ‘Artistieke en spirituele schepping’, Izvor 223, hst. 10 en ‘De macht van de gedachte’, Izvor 224, hst. 13.

Zie je dat houtvuur branden?... Het vuur leert ons hoe we ons kunnen onthechten van al wat materieel en grof is: onze omhulsels, onze harnassen.

Alle zonne-energie die in de bomen opgestapeld werd en die de ziel vormt van de bomen, bevrijdt zich uit de vorm waarin zij opgesloten was en keert terug naar de hemelse gebieden. De ziel vindt haar vaderland terug en om zich te bevrijden, heeft zij het vuur nodig. Het vuur opent die duizenden uitwegen waarlangs de ziel van de boom ontsnapt. De geluiden, het geknetter dat men hoort, zijn de taal van de bevrijding. Waar de uitweg moeilijker afgedwongen wordt, moet de ziel harder slaan en al die knallen zijn de triomfkreten van de ziel die zich bevrijdt.

Zie ook ‘De vrijheid, overwinning van de geest’, Izvor reeks 211, hst. 6 en ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel 11.5.

Het leven zit zo in elkaar dat men nooit zeker kan zijn van wat dan ook, noch van de gebeurtenissen, noch van de mensen: soms zullen zij aan je denken en veel vaker zullen zij je vergeten. Als je dus geen enkel stabiel element in jou vestigt, zul je voortdurend worden heen en weer geslingerd en van de wijs gebracht.

Ja, het wordt tijd dat men de aard van de dingen leert kennen en begrijpen, wat men moet doen om gelukkig te zijn. Je hebt behoefte aan liefde om gelukkig te zijn, je voelt dat je in de liefde opbloeit, openbaringen krijgt, je wenst dat je liefde eeuwig zou duren... Wel, dan moet je liefhebben en niet meer wachten tot men van jou houdt. Als de wezens die je liefhebt, je liefde beantwoorden, zoveel te beter, dank de Hemel, maar reken er niet op. Alleen op deze voorwaarde zul je almachtig en onafhankelijk zijn en de situatie meester blijven.

Zie ook ‘Mystiek van man en vrouw – spirituele galvanoplastiek’, Izvor 214, hst. 4, 5, 6 en ‘De zaden van het geluk’, Izvor 231, hst. 17 en ‘De onuitputtelijke bronnen van de vreugde’, Izvor 242, hst. 15.

In het algemeen ontwaakt het astrale lichaam vanaf het veertiende jaar. Het astrale lichaam is de zetel van de emoties, de gevoelens, de passies en het is even goed ontwikkeld op negatief als op positief gebied, zodat het zich bij de jeugd openbaart zowel door de behoefte te revolteren en te vernietigen, als door de behoefte te beminnen.

Uiteraard vindt men bij zeer jonge kinderen voor de leeftijd van veertien jaar ook al neigingen tot aantrekking of afstoting, maar niet zo uitgesproken. Vanaf veertien jaar overheerst het gevoel, het is de motor, het deelt de lakens uit. Als jongeren op iemand verliefd worden, mag je elke mogelijke uitleg geven aan die jongen of dat meisje om ze ervan te weerhouden, er is niets aan te doen: ze worden geleid door hun gevoel, ze luisteren niet en geven hals over kop uiting aan dat gevoel. Of als zij toch luisteren en zich onderwerpen, uit vrees, gehoorzaamheid of respect voor de volwassenen, behouden zij inwendig toch hun gevoel, want het gevoel blijft overheersen.

Zie ook ‘De opvoeding begint voor de geboorte’, Izvor 203, hst. 4 en ‘Een toekomst voor de jeugd - jongeren en spiritualiteit’. Izvor 233, hst. 1 en 19.