Wat slecht is voor de een, kan goed zijn voor de ander. Sommige wezens leven in het vuur zonder verbrand te worden en bijgevolg is het vuur voor hen geen kwaad. Voor de mens is het gif van de cobra dodelijk, maar er zijn dieren waarop het gif van de cobra geen enkele uitwerking heeft. Neem nog een eenvoudiger voorbeeld: een zieke in een hospitaal. Zijn ogen zijn geïrriteerd en hij verdraagt het daglicht niet; hoewel het licht voor iedereen iets goeds is, blijkt het voor hem nadelig te zijn.
Men kan dus stellen dat wat mensen slecht noemen, niet noodzakelijk slecht is. Voor het ogenblik is er een bedreigend aspect, omdat zij nog zwak of ziek zijn. Wat zij dus uitdrukken, weerspiegelt uitsluitend hun persoonlijke opvattingen; anderen, zoals de Ingewijden, spreken zich anders uit, want omdat zij erin geslaagd zijn het kwaad te benutten, is dat voor hen iets goeds geworden.
Zie ook ‘U bent Goden, Synopsis I, deel V