Als de cellen van ons lichaam een ontwikkeld zelfbewustzijn hadden, zouden zij zich verdeeld voelen, al naargelang het orgaan waartoe zij behoren. Want hun functies zijn

niet dezelfde: het hart werkt op een bepaalde manier, de lever op een andere manier en ook de maag, de nieren... Maar als deze cellen nog verder zouden gaan in hun begrip, zouden zij inzien dat één enkel wezen hen omvat en verenigt: de mens zelf.

Dit is ook waar voor de mensen gezamenlijk, die ieder een cel vertegenwoordigen van het grote kosmische lichaam. Ja, de Schepper is het enige wezen dat werkelijk bestaat en alle mensen zijn slechts verspreide cellen van Zijn lichaam. Maar omdat het bewustzijn van deze cellen geen eenheid vormt, verzetten zij zich tegen elkaar, botsen zij met elkaar... Mensen geloven dat hun strijd en conflicten gerechtvaardigd zijn en soms zijn zij er zelfs trots op, want ze denken dat zij een hoger doel verdedigen. Nee, er is geen enkele reden tot trots, want al die tegenstellingen en oorlogen zijn het resultaat van hun onwetendheid: zij beseffen niet dat zij behoren tot het grote lichaam van God.

Zie ook ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel VI.1