Wanneer iemand beslag legt op een stuk grond van een ander, omdat hij hem niet volledig heeft terugbetaald, wanneer hij hem een slag heeft toegebracht of hem beledigd heeft, is de wet tegen hem en wordt hij veroordeeld. Maar wanneer hij door zijn geschriften, zijn woorden of zijn voorbeeld duizenden personen hun geloof, hoop of liefde doet verliezen, als hij hen aanzet tot geweld of losbandigheid, laat het gerecht hem vaak begaan.
Iedereen is immers vrij zijn gedachten en verlangens uit te drukken, zelfs de gemeenste, zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor de toekomst van sommige mensen die zwakker en gevoeliger zijn. Gestolen juwelen, gebroken ramen, ja, dat is belangrijk, maar zielen en geesten die worden overgeleverd aan twijfel, opstandigheid en ontreddering, is dat niet erg? En zo lopen de grootste misdadigers vaak vrij rond.
Zie ook ‘De macht van de gedachte’, Izvor 224, hst III