Zelfs als mensen het spirituele pad willen opgaan, zijn ze misvormd door de wijdverspreide gewoonte die erin bestaat kennis op te stapelen, zich te informeren over van alles en nog wat, overal aan te zitten, van alles op de hoogte te willen zijn, zonder ooit aan zichzelf te werken. Natuurlijk is het dankzij deze nieuwsgierigheid dat de mensheid op velerlei gebied een gigantische vooruitgang heeft geboekt. Maar voor een spiritueel leven is het een zeer schadelijke houding.                                                

Want om een waarachtig spiritueel werk te doen, moet men zich houden aan één filosofie, één systeem, en zich erin verdiepen. Anders gebeurt met het psychisch organisme hetzelfde als met het fysiek organisme: als je allerhande vreemde spijzen inslikt, word je ziek en moet je braken. Op dezelfde manier kan de psychische maag een indigestie opdoen van alles waarmee je haar overlaadt.

Zie ook ‘Een universele filosofie – broederschap als nieuwe vorm van bewustzijn’, Izvor 206

Het licht is de materie die God, het oorspronkelijk Vuur, uit Zich heeft doen stromen bij het ontstaan van de wereld, toen Hij zei: ‘Laat er licht zijn!’ Dat licht is ook het Woord dat vermeld wordt bij het begin van het Evangelie volgens Johannes: ‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Alles wat ontstaan is, is door het Woord ontstaan…’                     

Het licht is het Woord dat de Schepper heeft uitgesproken en waarmee hij de wereld heeft geschapen. De fysieke wereld, zoals wij die kennen, is slechts een condensatie van het oorspronkelijke licht. God, het actieve beginsel, heeft het licht uitgestraald en Hij heeft met dat licht, dat al een vorm van materie was, gewerkt om het universum te scheppen.

Zie ook ‘Het licht, de levende geest’, Izvor 212, hst. I

Het ligt in de roeping van de vrouw de man op te voeden; door haar gedachten, haar houding en haar blikken kan zij hem ertoe aanzetten de meest verheven en edelmoedige daden te verrichten. De man vraagt niets liever dan in vervoering gebracht en geïnspireerd te worden door de vrouw. Zolang vrouwen dit ideaal niet bezitten en enkel aan mannen denken, om hun verlangens en genoegens te bevredigen, zullen zij hun ware roeping missen.                       

Deze bestaat er immers in de opvoedster van de man te zijn. Zeg je: ‘Maar zij is zoveel zwakker en fijner dan de man! Hoe kan zij weerstand aan hem bieden?’ Om hem te beïnvloeden is het niet nodig dat zij zich verzet. Zij kan hem ook opvoeden op een andere wijze: door haar zonen op te voeden en deze zonen zullen heel hun leven respect tonen voor vrouwen, juist omwille van hun moeder. Ja, door de dagelijkse invloed die moeders kunnen uitoefenen op hun zeer jonge kinderen, beschikken zij over middelen om rechtschapen, edele en gulle karakters te scheppen, heiligen en helden.

Zie ook ‘Mystiek van man en vrouw – spirituele galvanoplastiek’, Izvor 214, hst. XII

De zaadkorrel is niets anders dan een levend wezen dat voortdurend een beroep doet op krachten en materialen uit de kosmos om zijn taak te kunnen vervullen. En die taak bestaat erin te gelijken op zijn vader, de boom die hem heeft voortgebracht. De Schepper heeft in ieder zaadje de roeping gelegd om te gelijken op zijn vader, de boom. Als het eenmaal geplant is en tenminste niet gebrekkig, zal al zijn werk in de richting van die roeping gaan: de zaadkorrel zal tussen de elementen die hem omgeven, deze uitkiezen die voor hem geschikt zijn en de andere afstoten. Zo zal hij erin slagen om alle eigenschappen uit te drukken die weergegeven zijn in het schema dat hij in zich draagt.                                           

Hetzelfde geldt voor de mens: omdat de mens geschapen werd naar het beeld van God, bezit hij de mogelijkheid om te worden zoals zijn Hemelse Vader, wanneer hij zich op de juiste manier ontwikkelt.

Zie ook ‘U bent goden’, Synopsis I, deel III.3

Je moet de overgang kunnen maken van het gebied van het verstand naar dat van het hart, en zo de koude wind die blaast in het gebied van de wijsheid in evenwicht brengen met de warme stroom van de liefde. De waarheid ligt in dat evenwicht. Als de liefde niet getemperd wordt door de wijsheid, leidt zij tot sensualiteit. Maar de wijsheid alleen, zonder liefde, leidt ons naar koude, verachting en wreedheid. Bijgevolg moet de koelte van de wijsheid de hitte van de liefde in evenwicht brengen, en de warmte van de liefde moet de kou van de wijsheid temperen. In dat gematigd klimaat vindt het leven de beste voorwaarden.

Opdat de graankorrel normaal zou groeien, heeft hij warmte nodig, maar niet te veel, en ook kou, maar evenmin te veel. Er bestaat een temperatuur die gunstig is voor alle graankorrels, dus waarom niet voor de graankorrel die de mens is? Waarom zou hij een uitzondering vormen?

Zie ook ‘Waarheid, de vrucht van wijsheid en liefde’, Izvor 234, hst. XIV