Dagteksten
‘Uw naam worde geheiligd’, zei Jezus in het Onze Vader. De heiliging is verbonden met de wereld van de gedachte. De Naam van God moeten wij in de eerste plaats heiligen in onze gedachten. De naam vertegenwoordigt, resumeert en bevat de entiteit die hem draagt; wanneer wij dus de Naam van God uitspreken, roepen wij Hem aan, staan wij Hem toe in ons binnen te komen, maken wij Hem in ons aanwezig.
Volgens de Kabbala is de Naam van God veelvoudig, hij is samengesteld uit tweeënzeventig namen, waarvan de kennis een zeer lange en moeilijke studie vereist. Wie deze tweeënzeventig namen kent, is zo doordrongen van de heiligheid en het licht van God, dat hij in staat is Hem aan te trekken, Hem te doen neerdalen in ieder ding en alle voorwerpen, schepselen en bestaansvormen te heiligen, enkel door die namen uit te spreken. De Ingewijden stellen zich niet tevreden met het bidden: ‘Uw Naam worde geheiligd’, maar zij heiligen Hem werkelijk in zichzelf.
Zie ook ‘De ware leer van Christus’, Izvor 215, hst. I
Wat mensen verhindert te groeien, is de gedachte dat moeilijkheden of ongelukken die hen overkomen, het gevolg zijn van onrechtvaardigheid: het lot is onrechtvaardig en zelfs God is onrechtvaardig, zij hadden immers beter verdiend. Maar hoe kunnen zij weten dat zij een beter lot verdienen? Zij kennen zichzelf niet, zij kennen noch hun verleden, noch hun heden... laat staan hun toekomst! Hoe kunnen zij zich dan uitspreken?
Zelfs wanneer in een proces de rechters een onschuldige veroordelen – en hoe vaak zijn er in de loop van de geschiedenis al gerechtelijke dwalingen geweest! – schuilt achter dat onrecht in feite toch een gerechtigheid. Dat is zelfs heiligen, Ingewijden en grote Meesters overkomen: sommigen werden gevangengezet, verbrand, gekruisigd... Schijnbaar is dat allemaal heel onrechtvaardig, maar in feite niet. Deze beproevingen waren gerechtvaardigd, en zij moesten deze aanvaarden, ofwel om een schuld te vereffenen, ofwel om sommige waarheden te begrijpen die ze tot dan nog niet begrepen hadden, ofwel om sterker, machtiger en onoverwinnelijk te worden. Deze gedachte van goddelijke onrechtvaardigheid verhindert mensen te groeien. Het is dus nodig dat zij voortaan denken dat beproevingen rechtvaardig zijn; zo zullen zij een grote stap vooruitzetten.
Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor 202, hst. IV
Iedereen stelt belang in het vraagstuk van de opvoeding, zelfs kinderen: zij willen hun pop of hun hond opvoeden!... Maar in feite kan niemand iemand anders opvoeden. Uiteenzettingen, verklaringen, bevelen dienen tot niets. Wanneer een Ingewijde op aarde komt om mensen te helpen, probeert hij hen niet te veranderen, want hij respecteert hun voorbestemming. Maar door zijn kennis, deugden en gedrag bezielt, verlevendigt en begiet hij de goede zaden, dat wil zeggen de gaven en deugden die in mensen besloten liggen. En dan beginnen al die zaden te ontkiemen, te groeien en bloemen te dragen...
De opvoeding is de moeilijkste wetenschap, want je moet beginnen met eerst zelf de eigenschappen te bezitten die je bij de anderen wil ontwikkelen. Alleen de Ingewijden, die reeds een immens werk aan zichzelf hebben verricht, slagen erin bij mensen de meest verheven eigenschappen die de Schepper in hen legde, wakker te maken.
Zie ook ‘De opvoeding begint voor de geboorte’, Izvor 203, hst. I
Al het goede dat je kan doen, of het nu daden, woorden, gevoelens of gedachten zijn, doe het, en laat daarna de tijd zijn werk doen. Zelfs als je het vergeten bent, zelfs als je het niet wilt, zal op een dag al dat goede je achtervolgen om je te belonen.
En ik wil er nog dit aan toevoegen: leer het goede te doen zonder erover te spreken, zonder te wensen dat men de weldoener kent. Zo zul je niet alleen een geheime vreugde beleven, maar zul je ook bij de anderen iets goeds wakker maken: zij zullen verplicht zijn zich af te vragen wie dat prachtig wezen is dat zich niet wil tonen, en dat zal hen ertoe aanzetten op dezelfde manier te handelen tegenover andere schepselen.
‘De zaden van het geluk’, Izvor 231, hst. X en XVI.
Hoeveel discipelen klagen: ‘Wij begrijpen er niets van: in de nabijheid van een Meester
wordt alles gemakkelijk, maar wanneer je ver weg bent, beginnen alle complicaties opnieuw.’ Weet je waarom? Het is gemakkelijk te begrijpen. Indien de moeilijkheden beginnen als zij ver van hun Meester zijn, betekent dit dat zij zich niet dienden te verwijderen, dat zij hun Meester niet hadden moeten verlaten.
Hem fysiek verlaten is uiteraard noodzakelijk, iedereen moet immers naar huis terugkeren. Maar in hun hoofd hoeven discipelen hun Meester niet opzij te zetten. Nochtans is het juist in hun hoofd dat de eerste de beste ineens zijn plaats inneemt. De Meester wordt afgescheept en kan vanzelfsprekend niets meer uitrichten. Het hoeft dus helemaal geen verbazing te wekken dat alles plots zo moeilijk wordt: dat komt heel eenvoudig omdat de Meester niet meer aanwezig is. Vaak zonder het te beseffen heeft de leerling iemand anders of iets anders gevonden, om hem te vervangen.
Zie ook ‘Spirituele Meesters – lichtbakens voor alle tijden’, Izvor 207, hst. VIII